Het is eind negentiende eeuw in Italië en Giuseppe Talamini is een jongeman die sneeuw oogst in de bergen. Oogst; want daar wordt ijs van gemaakt. Giuseppe is op slag gefascineerd door het idee van ijs dat je kunt eten en besluit zich ook aan de edele kunst van het ijsmaken te wijden. Ruim honderd jaar later hebben de nazaten van Giuseppe een ijssalon in Rotterdam, waar ze iedere zomer vanuit Italië heenreizen om zich enkele maanden uit de naad te werken om de Hollanders van een verkoelende versnapering te voorzien.

Giovanni is de oudste zoon en van hem wordt verwacht dat hij de ijssalon van zijn vader zal overnemen. Maar de passie voor het ijsmaken heeft hij nooit gevoeld, dus wanneer de jonge Giovanni via een klant van de ijssalon in aanraking komt met de wereld van poëzie en literatuur, breekt hij los uit het keurslijf van het familiebedrijf en jaagt een leven na als evenementenorganisator binnen de literaire wereld. Zijn jongere broer Luca is daarmee gedwongen om de ijssalon over te nemen, maar een schrale troost is dat Luca het meisje, Sophia, waar beide broers een oogje op hadden “daarbij [had] gekregen. Het was vanzelfsprekend.” Tekenend voor de manier waarop vrouwen in het hele boek beschreven worden, maar dat terzijde.

Het duurt lang voordat duidelijk wordt waar De ijsmakers naartoe wil. Het begint al met de eerste hoofdstukken, waarin het verhaal van Guiseppi, en overigens ook de hele ontstaansgeschiedenis van ijs, beschreven wordt, wat verder niet veel aan het verhaal van Giovanni lijken toe te voegen. Maar het duurt óók lang voordat het verhaal van Giovanni op gang komt. Pas op zo’n driekwart van het boek komt een ingrijpende gebeurtenis die de personages diepgang verleent, maar voor die tijd blijft alles aan de oppervlakte. Giovanni verlaat het familiebedrijf vermoedelijk vanwege zijn grote liefde voor de literatuur – vermoedelijk, want die liefde wordt nergens echt duidelijk of geloofwaardig gemaakt. Er is geen gebrek aan name-dropping, en er wordt wel letterlijk gezegd dat Giovanni voor de literatuur kiest onder aanvoering van Heiman, directeur van World Poetry Festival – maar het blijft onpersoonlijk. Nadat Heiman Giovanni in de ijssalon een gedicht heeft voorgelezen, volgt de volgende passage:

“Heiman vroeg wat ik ervan vond. Ik wist niet wat ik moest antwoorden. Ik was jong, ik had de baard niet eens in de keel. Wat had ik kunnen zeggen? Dat ik mijn leven ging veranderen? Dat ik mijn hart zou openen voor honderd vrouwen die allen de liefde van mijn leven zouden zijn? Of had het gedicht dat al gedaan? Was de deur van een der kamers, zonder dat ik het had gemerkt, op een kleine kier gezet? Ik denk soms van wel.”

Een van de weinige passages die erop wijst dat Giovanni iets voelt bij poëzie: en dan nog niet bijster overtuigend, als iets waar je je leven voor zou omgooien. Of is het omdat hij Heiman ziet als een vaderfiguur? Goed mogelijk, maar ook dat wordt niet uitgewerkt. Dat dit aan de interpretatie van de lezer wordt overgelaten is niet slecht, maar het bevordert niet het begrip voor de hoofdpersoon.

De eerste driekwart van het boek even daargelaten, komt er een aangrijpend verhaal op gang nadat Luca zijn broer een onverwacht en schokkend verzoek doet. Zonder het plot weg te geven kan ik er alleen over zeggen dat hierdoor pas tegen het einde meer diepgang in het verhaal en de personages komt, en lijken de personages pas écht personen te worden. Zonde dat het De ijsmakers zo’n lange opstarttijd met tamelijk onsamenhangende verhaallijnen nodig heeft.

Deze recensie is geschreven door Aline Douma, student Communicatie- en informatiewetenschappen en Engels te Groningen

De ijsmakers / Ernest van der Kwast / Uitgeverij de Bezige Bij / 2015 / 301 pag. / ISBN 9789023486381

No Comments

Post a Comment